14 MEI 1981 811 Koninginnedag kwamen vieren en die verklaarden dat ook naar hun mening datgene wat er gebeurde niet kón. Ik ben dus van mening dat het gebruiken van geweld door de politie juist escalerend heeft ge werkt en dat dat veel problemen heeft opgeleverd, onder andere de problemen bij het politiebureau. Om 8.00 uur gingen wat mensen naar het politiebu reau omdat zij bij de persconferentie aanwezig wilden zijn. Enkelen zijn naar binnen gegaan, maar zij moesten weer naar buiten en hebben vervolgens buiten staan wachten. Er was geen enkele aanlei ding om op te treden, op welke wijze dan ook. Toen de eerste mensen die waren opgepakt naar buiten kwamen werd er gewoon een verklaring gegeven, waar in werd meegedeeld hoe lang zij waren vastgehouden en welke hun bevindingen waren. Verder is er niets gebeurd, maar toch moesten er zo nodig charges worden uitgevoerd, moesten er paarden worden inge zet en moest er fors worden geslagen. Over dat soort zaken hoor ik de andere partijen niet, maar toch is dat alles gebeurd. Ik hoor nu wel van de burgemeester een verhaal over een aanval op het politiebureau, maar ik wil graag dat hij hard maakt hoe hij daarbij komt, want naar mijn stelli ge overtuiging is dat volkomen onzin. Verder wil ik wat meer weten over de besluitvorming met be trekking tot de dreigende m.e.-inzet. Ik wil ook nog even terugkomen op de tijden. U zegt dat vanwege de bedreiging van het politie bureau de mensen niet konden worden losgelaten. Het zou volgens u een bedreiging van de openbare orde hebben gevormd als de mensen vrij zouden zijn gelaten. Ik heb begrepen dat van veel mensen pas heel laat een proces-verbaal is opgemaakt, van sommigen pas om 9.00 uur, zodat men die mensen ook niet om 6.00 uur had kunnen vrijlaten. Ik wil daarom wel eens concreet van u horen van hoeveel mensen het proces-verbaal was opgemaakt nadat zij zes uur hadden vastgezeten. Het zal duidelijk zijn dat ik geen enkele be hoefte heb aan de moties van het C.D.A. en de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1981 | | pagina 811