828 19 MEI 1981 centrale ondernemingsraad gezegd dat minstens één lid van het bestuur van Enka-Akzo Nederland zou moeten aftreden. Het hele verhaal wordt in grote lijnen on derschreven door het college, door wethouder Sand- berg en door de commissie. Wij hebben geconstateerd dat verschillende ontwikkelingen bij de Enka in de relatie centrale ondernemingsraad-raad van bestuur aan het vastlopen zijn en vanuit de pers en andere bronnen hebben wij aanwijzingen ontvangen die aan geven dat er in de nabije toekomst harde confron taties zijn te verwachten. Ook dat is een punt waarover wij ons als raad zullen moeten buigen. Ik verwijs hierbij bijvoorbeeld naar het rechtsge ding op 22 mei, waarbij onder andere aan de orde is de overeenkomst van 18 maart 1980 tussen de centrale ondernemingsraad en de raad van bestuur. Daarnaast weten wij dat de tonnenzaak in relatie tot de infrastructurele voorzieningen van de Enka eveneens een rol speelt. Ik stip dit alles even aan, maar in verband met de tijd kan ik er niet veel dieper op ingaan. Wel zijn er voor de Partij van de Arbeid verschillende essentiële vragen overgebleven, die je misschien beter "uitroeptekens" kunt noemen, en die wij aan het college willen voorleggen ten einde ten aanzien daarvan een reactie te krijgen. Allereerst zal naar onze mening de raad het standpunt moeten innemen dat de verantwoordelijk heid voor het lokale en regionale sociaal-econo misch beleid hier ligt. Overigens ligt die verant woordelijkheid ook op landelijk niveau, maar ge zien de ontwikkeling ligt hier het zwaartepunt. Voorts vinden wij dat de toezeggingen van de kant van de raad van bestuur hard moeten worden gemaakt in de richting van de werknemers van de Enka. Die toezeggingen moeten worden nagekomen, want daarin ligt een duidelijke morele verantwoor delijkheid van de kant van de raad van bestuur. In de derde plaats vinden wij het heel be langrijk te weten of het college en de raad ook de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1981 | | pagina 828