19 MEI 1981
869
de voorzitter van de Nederlandse Politiebond. Ik
meen dat de heer Garritsen met de heer Van der
Linden heeft getelefoneerd en gecorrespondeerd, en
ook ik heb hem een brief geschreven waarin ik hem
vroeg in hoeverre de verantwoordelijkheid die de
burgemeester draagt op het punt van de bijstand in
overeenstemming kan worden gebracht met de opvat
tingen van de heer Garritsen zoals hij die in zijn
motie heeft neergelegd. Het staat als een paal bo
ven water dat wanneer het gaat over het dragen van
verantwoordelijkheid inzake bijstand ingevolge ar
tikel 44 van de Politiewet door de burgemeester
de bijstand uiterlijk op het tijdstip van de aan
vrage dient te worden verleend. Ten aanzien van
die zaak heeft de burgemeester dus geen beleids
vrijheid. Indien bijstand wordt gevraagd u weet
dat de commissaris van de Koningin daarin een rol
speelt zal tot verlening móeten worden overge
gaan. Het is niet mogelijk daaromtrent invloed
uit te oefenen of adviezen uit te brengen.
De heer Eissens heeft met name gevraagd of
de raad op de hoogte kan worden gehouden van de
voortgang van de werkzaamheden en van de nadere
uitvoering van de opvattingen zoals die in de po-
litienota zijn aangegeven. Ik herhaal wat ik zo
juist heb gezegd, namelijk dat ik in overleg met
de corpschef jaarlijks aan de gemeenteraad verslag
zal uitbrengen. In de loop van deze week zal ik
daarover zelfs al een gesprek voeren met de beide
voorzitters van de vakorganisaties, omdat ik ook
die heel nadrukkelijk bij het verdere beleid wil
betrekken.
De heer Taks heeft in zijn beschouwing onder
meer gezegd dat er sprake dient te zijn van een
gematigd optreden van de politie, waarbij echter
de doelmatigheid niet mag worden geschaad. Ik meen
dat ik daarmee in hoge mate kan instemmen, evenals
de heer Taks kan instemmen met hetgeen in de poli-
tienota is verwoord.
Het is ongelooflijk belangrijk dat vanuit
het gezag, van de zijde van de burgemeester duide-