874
19 MEI 1981
kennisgeving wil aannemen. Hij gaat er ook mee ak
koord dat op basis daarvan verder wordt gewerkt.
Ik vermag niet één, twee, drie te beoordelen
in welke volgorde de vijf punten die hij heeft ge
noemd aan de orde kunnen worden gesteld. Zo op het
eerste gezicht zal aan zeker drie of vier van de
onderwerpen die hij noemde bij de verdere uitwer
king gestalte moeten worden gegeven, waarbij ik
onder meer denk aan de decentralisatie en het op
treden in noodgevallen. Het laatste door hem ge
noemde onderwerp lijkt mij wat kwestieus. Ook
daarbij gaat het weer om de roemruchte verantwoor
delijkheid, waaraan niet veel kan worden veranderd;
die ligt duidelijk in de wetgeving vast. Wel ben
ik ertoe bereid na te gaan --ik heb dat ook al
gezegdin hoeverre de commissie openbare orde
meer betekenis kan krijgen in de zin van directe
advisering. Ik zal deze vijf punten meenemen, zon
der er nu een definitief oordeel over uit te spre
ken.
Met de heer Garritsen kom ik niet tot over
eenstemming over de motie zoals die door hem is
geformuleerd. In de motie wordt gesteld dat de
burgemeester de raad of de commissies openbare or
de en algemene zaken dient te raadplegen alvorens
enige medewerking wordt verleend aan het inzetten
van leden van de gemeentepolitie Breda buiten de
gemeentegrenzen. Ik peins daar niet over en het
zou ook niet mogelijk zijn, want er móet in die
gevallen medewerking worden gegeven. Ik heb bij
een andere gelegenheid wel eens verteld dat daar
bij voor Brabant een bepaalde verdeelsleutel geldt.
Ik nodig u uit, mijnheer Garritsen, voor een ge
sprek daarover waarbij ook de heer Van der Linden
aanwezig zal zijn. Dat lijkt mij een goede zaak,
want u hebt zich nu voor de derde maal op de heer
Van der Linden beroepen en ook ik heb contact met
hem gehad. Mijns inziens moeten wij dit punt eens
uitgebreid onder zes ogen bekijken. Ook al zou de
motie worden aangenomen, ik kan