19 MEI 1981
945
B. TIJDELIJKE SUBSIDIEVERORDENING SOCIAAL-
CULTUREEL WERK EN EMANCIPATIE-ACTIVITEITEN
(P)
De heer KOERTSHUIS: Allereerst in het kort
enkele algemene opmerkingen die al eerder zijn ge
maakt, maar dan wat uitgebreider. De fracties heb
ben in commissieverband over dit onderwerp gespro
ken, instellingen hebben via bezwaarschriften ge
reageerd en in het algemeen is eruit gekomen dat
de inspraak die bij de totstandkoming van de tij
delijke procedure-en de tijdelijke subsidieverorde
ning in acht is genomen, een farce kan worden ge
noemd. De gang van zaken is eigenlijk niet te prui
men. Enerzijds hebben de ambtenaren en het college
meer dan voldoende tijd genomen we praten dan
niet over maanden, maar over jaren anderen
hebben echter slechts enkele weken gekregen om te
reageren. De procedure in tijd die de fractie door
het college is gegund, is onaanvaardbaar kort ge
weest. Wij hebben ons gedwongen gevoeld. Het col
lege had wèl de tijd en het heeft zich zelfs niet
eens aan het zeer krappe tijdschema kunnen houden.
Wat de regelingen betreft: met de tijdelijke
procedure-verordening kunnen wij akkoord gaan. Wij
zijn blij dat het college te elfder ure de onzeker
heid over de tijdelijkheid van de regelingen heeft
opgeheven en de einddatum heeft vastgesteld op 1
januari 1983. De subsidieverordening is in onze
ogen nog te bevoogdend: zij is nog te sterk-een
sturingsmechanisme, zij is nog te veel -een uitvoe
ringsreglement en zij biedt te weinig ruimte voor
het eigen beleid van de instelling zelf. Wij vin
den dat op een aantal punten deze verordening ver
der gaat dan artikel 23 van de rijksbijdragerege
ling sociaal-cultureel werk. Onze opvattingen op
dit punt hebben we overigens teruggezien in de be
zwaren die schriftelijk en mondeling door de in
stellingen zijn ingediend.
Wij hebben vier amendementen opgesteld: drie
leden van artikelen willen wij geheel laten