999 25 JUNI 1981 Ad. 4 Gezien antwoord 3 zullen wij als dagelijks bestuur van de gemeente geen initiatieven ontwikkelen. Ad. 5 Op het lid van ons college, de burgemeester, rust in zaken van justitiële aard geen taak en/of be voegdheid. VRAAG (gesteld d.d. 1-5-1981 ing. art. 48, 2e lid R.v.O. de heren Van Duijl en Schuring en mevrouw Van Rooij-v.d. Heuvel Ondergetekende constateerde dat de viering van Ko ninginnedag in onze stad door de burgerij en de gasten van buiten de stad als bijzonder geslaagd is beleefd en positief is ervaren. Is in verband hiermee het college bereid al diege nen, met name de politie, de werkers van openbare werken, bedrijven en de talrijke medewerkers van gemeente en particuliere organisaties dank te ber tuigen voor de gezamenlijke inspanningen, die deze dag in onze stad tot een waar feest hebben gemaakt ANTWOORD In antwoord op Uw vragen ex artikel 48 van het Reglement van Orde met betrekking tot de viering van Koninginnedag, berichten wij U, dat wij alle betrokkenen onze erkentelijkheid voor hun bijdrage aan het welslagen van Koninginnedag zullen overr brengen. Zoals bekend, zijn er tijdens de interpellatie op 14 mei jl. over het politie-optreden op 30 april verschillende meningen naar voren gekomen. Vermeld zij, dat door twee leden van het college van burgemeester en wethouders over het welslagen van de Koninginnedag anders wordt geoordeeld.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1981 | | pagina 999