1048
29 JUNI 1982
positie van veel constateringen en legt het waar
schijnlijk een goede basis voor een langdurige
discussie. Daar komt dan nog bij dat het harde in
strumentarium eigenlijk ontbreekt, terwijl in de
commissie toch de algemene opvatting bleek te be
staan dat er iets moet worden gedaan. De voorge
stelde besluitvorming is weinig concreet, maar we
dienen te bedenken dat de ontwikkelingen steeds
voortgaan en dat er telkens nieuwe problemen op
ons af zullen komen. Op diverse plaatsen kan zich
een sluipende ontwikkeling voordoen die we pas
achteraf signaleren. We kennen allen het geval-
Ruskus en we weten hoe moeilijk het is tot een op
lossing te komen. Het lijkt mij zinvol dat de pro
blemen die in de toekomst op ons af komen op zijn
minst regelmatig worden gemeld in de commissie
ruimtelijke ordening en dat ontwikkelingen die ten
aanzien van de hoofdlijnen van het nu te formule
ren beleid gevaren met zich kunnen meebrengen,
eveneens ter kennis van deze commissie worden ge
bracht, eventueel met een advies aangaande een
adequate wijze van reageren. Op deze manier kan
enigszins worden vooruitgelopen op de verordening
die het college voorstelt te gaan ontwikkelen.
In het voorstel wordt erop gewezen dat voor
de verdere uitvoering van het beleid de nodige
mankracht aanwezig moet zijn. Mijn fractie kan met
die opmerking niet goed vooruit en weet niet pre
cies wat ermee wordt bedoeld. Is deze opmerking
een voorschot op te verwachten personeelsformaties
of wordt hier een aanzet gegeven om binnen het be
staande personeelsbestand mogelijkheden te schep
pen?
De hoofdbedoelingen van de nota onderschrij
ven wij volledig. De Kamer van Koophandel heeft
zich in soortgelijke zin uitgesproken, zij het dat
ook zij heeft gewezen op het gevaar van ontwikke
lingen die waarschijnlijk pas achteraf zullen wor
den gesignaleerd, waarbij dan de gemeente juri
disch tegenover de belanghebbenden in een moeilij
ke positie komt te verkeren. Ik zou de wethouder