5 OKTOBER 1982
1432
panden en haar monumentale ruimtelijke inrichting
bekijkt, moet je onzes inziens constateren dat het
beschermd stadsgezicht zoals dat in 1967 is aange
geven té beperkt is. Wij zijn van mening dat de
westzijde van de binnenstad met zijn karakteristie
ke waarde en gebogen stratenpatroon op dit moment
aardig aan het verloederen is en het is de vraag
waaraan dat ligt. Misschien heeft het te maken met
particuliere initiatieven zoals die zich in het
verleden hebben voorgedaan en zich nog steeds
voordoen. In elk geval vinden wij de aantasting
die het westelijk deel van de binnenstad bedreigt
onaanvaardbaar en wij willen dan ook via een motie
aan onze ongerustheid hieromtrent uiting geven.
Wij zijn er ons van bewust dat hieraan financiële
consequenties vastzitten en daarom hebben wij dui
delijk in de motie gesteld dat wij dit gedeelte
van de binnenstad nog niet willen opnemen in het
werkplan dat aan de nota zal worden toegevoegd. On
zes inziens zal echter wel aan het thans nog onbe
schermde gedeelte van de binnenstad een minimale
bescherming dienen te worden gegeven.
In de nota is aangegeven dat de archeologi
sche monumenten daarin niet zijn opgenomen. Wij
willen van de betreffende wethouder graag vernemen
wanneer wij daarover iets tegemoet kunnen zien.
Inzake het monumentenbeleid en de aanpak van
de monumenten wordt gesproken over samenwerking
met het particulier initiatief in verband waarmee
financiële regelingen worden aangegeven. Het is
mijns inziens zeer belangrijk dat de gemeente dui
delijk laat zien dat de aanpak van de monumenten
haar werkelijk ter harte gaat. Zij zal de in haar
bezit zijnde monumenten inderdaad dienen aan te
pakken en te renoveren zoals zij dat ook van de
particuliere eigenaren verwacht.
De door de heer De Bruijn ingediende motie
heeft de volgende inhoud:
"De gemeenteraad van Breda, in vergadering