1557 4 NOVEMBER 1982 uitdrukkelijk vermeldt. Toch is deze gemeentelijke verordening niet slechts van praktische betekenis, want er zijn ook principiële verschillen met de wet. Zo ont breekt in de wet de bijzondere bescherming die in artikel 10 van de verordening wordt gegeven aan een derde in gevallen waarin een informatieverzoek betrekking heeft op een andere persoon dan de aan vrager van de informatie. Van nog meer principiële betekenis is de in artikel 6 van de verordening neergelegde termijn waarbinnen op verzoeken om informatie moet worden beslist. De wet zelf noemt geen concrete termijn en zegt slechts dat binnen een redelijke termijn moet worden gereageerd. Het is u ongetwijfeld be kend dat met name veel ongenoegen bestaat over de wijze waarop vooral de organen van de rijksover heid inhoud geven aan het begrip redelijke ter mijn. Door de afhandeling van verzoeken te vertra gen tot het moment waarop de gevraagde informatie haar betekenis voor de verzoeker heeft verloren, kan het recht op informatie volledig worden uit gehold. Om aan dat opportunisme een einde te maken heeft de minister van Binnenlandse Zaken onlangs voor zijn departement bij beschikking een termijn van drie weken ingevoerd. Tegen deze achtergrond is het van zeer principiële betekenis dat niet alleen in de Bredase verordening een termijn wordt gesteld maar dat ook sinds de invoering van de Wet Openbaarheid van bestuur 2,5 jaar geleden die termijn in Breda al onverplicht wordt geprak tiseerd. Uit dit voorbeeld blijkt naar onze mening dat de openheid in Breda niets te wensen overlaat. Het uiterst geringe aantal Arob-zaken dat krach tens de Wet Openbaarheid van bestuur tegen de ge meente Breda is aangespannen, bevestigt onzes in ziens dat het thans gevoerde beleid bij de wensen van de Bredase bevolking aansluit. De heer SIMONSIk wil bij dit voorstel een

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1982 | | pagina 1557