4 NOVEMBER 1982
1562
De VOORZITTER: Ik zou de heer Crul willen
voorstellen dat ik hierover even nadenk, aangezien
ik daarmee enige problemen heb. De werkgevers-,
werknemers- en onderwijsorganisaties hebben de ge
legenheid mensen aan te wijzen. Zij moeten dat
dunkt mij doen op de manier die in die organisa
ties past. Hun kan natuurlijk worden verzocht het
wat breed te doen en een open werving in praktijk
te brengen, maar zij behoeven aan dat verzoek geen
gevolg te geven. Het komt mij voor dat het een be
paalde bevoegdheid van die organisaties isWij
hebben dat in een van de vorige voorstellen, waar
in men tot aanwijzing is gekomen, ook gezien. Zo
als gezegd wil ik de suggestie van de heer Crul
graag overdenken. Ik moet hem eerlijk zeggen dat
ik er wat tegen opzie het door hem verlangde ten
opzichte van de organisaties uit te spreken. De
verantwoordelijkheid mensen aan te wijzen is toch
een privilege dat die organisaties heel speciaal
toekomt. Ik wil de heer Crul geen definitief
"neen" verkopen en erover denken. Ik heb hem nu
echter mijn eerste reactie willen geven.
De heer CRUL: Het is uiteraard niet de bedoe
ling in de bevoegdheden van die colleges te tre
den. Ik wil hier een vergelijking maken met het
geen bij een vorig voorstel over de aanbeveling
voor mannen en vrouwen is gezegd. Wij zouden de
betrokken colleges de achtergronden van onze keu
ze voor een open werving kunnen mededelen, daarop
met kracht kunnen wijzen en die in hun aandacht
kunnen aanbevelen. Dat is de meest zachte vorm
maar wel een stap die wellicht effect kan sorteren.
De VOORZITTER: De aanwijzing voor de nabije
toekomst is overigens al geregeld, maar het is mo
gelijk dat de hier uitgesproken wens ter plaatse
kenbaar wordt gemaakt en in de milddadigheid van
die organisaties wordt aanbevolen. Wij kunnen dat
doen maar zeker niet verder gaan.