160
26 JANUARI 1982
en dat zij eventueel in de commissie daarop nog
wel eens wil terugkomen. Deze gelegenheid was ech
ter mijn laatste kans, waarmee ik tevens antwoord
op de opmerking van de heer Oomen.
De heer OOMEN: U hebt in de commissie vol
doende antwoord gekregen.
De heer DEK: Dit was mijn laatste kans om
verschillende punten nog eens onder de aandacht
te brengen.
Ik kan vervolgens zeggen dat onze motie be
slist geen motie van wantrouwen is in de richting
van ambtenaren die eventueel in de stichting zit
ting zouden nemen. De door mij omtrent dat punt
gemaakte opmerkingen betroffen het rechtspersonen
recht en het ambtenaren-instructierecht; daarnaar
ging onze zorg uit.
Wij hebben het gevoel dat wij niet zijn bela
den, daar wij geen elf jaar hebben meegewerkt aan
het tot stand brengen van deze samenwerking in de
vorm van een stichting, een stichting die onzes
inziens ondemocratisch zal zijn. Naar onze mening
zou er een betere en bredere stichting kunnen wor
den opgericht. Naar ons gevoel moeten we op dit
moment slikken of stikken en dat is een heel ver
velend gevoel. Toch zullen wij proberen onze mo
tie door de raad te krijgen.
De VOORZITTER: Daaruit begrijp ik dat het
door u ingediende stuk wij zullen niet twisten
over de vraag of het een motie dan wel een amen
dement iszal worden gehandhaafd.
De heer TEN WOLDE: Ik wil in deze termijn
meteen de motie meenemen. Indien datgene wat de
heer Dek zojuist heeft toegelicht in de motie zou
staan, zou het anders liggen, maar nu is er sprake
van een open deur. Naar mijn mening zijn de bedoe
lingen van het college op een juiste wijze ver
woord op bladzijde 2 van het voorstel. Het college