166
26 JANUARI 1.982
De heer SCHURING: Men zegt niet dat men er
niet achter kan staan, men vraagt zich alleen af
of die wet niet in strijd is met de onderwijs
vrijheid
De VOORZITTER: Ik wil u verzoeken, mijnheer
Schuring, de heer Garritsen eerst te laten uit
spreken, opdat wij weten waarover hij wil spreken.
De heer GARRITSEN: Het gaat er mij heel con
creet om dat een aantal partijen en schoolbestu
ren ik heb zojuist één organisatie genoemd
kenbaar heeft gemaakt te zullen discrimineren;
naar onze mening is dat althans wel het geval. Het
kan zijn dat in dezen iets verkeerd wordt uitge
legd, maar het lijkt mij dan heel zinnig dat wij
als raad vastleggen dat wij voor wat betreft
De VOORZITTER: Nu moet ik u toch onderbreken,
mijnheer Garritsen. Het koppelen van dat onderwerp
aan de uitbreiding van een school komt mij zo on
wezenlijk, onjuist, toevallig en onzorgvuldig
voor, dat naar mijn mening dit onderwerp nü niet
kan worden besproken. Ik geloof dat wij daaraan
echt verkeerd zouden doen, zodat ik u moet verzoe
ken uw opmerkingen daarover nu niet te vervolgen.
De heer GARRITSENIk heb een motie klaar
liggen die tot een bepaalde uitspraak uitnodigt.
Indien u meent dat die bij dit voorstel niet kan
worden behandeld wil ik, omdat ik deze zaak zeer
urgent vind, een voorstel van orde doen om het
door mij genoemde onderwerp als punt aan de agen
da toe te voegen. Ik vind namelijk
De VOORZITTER: Wélk punt, mijnheer Garritsen?
De heer GARRITSEN: Het punt dat
De VOORZITTER: U woorden beluisterend ben ik
in ieder geval van oordeel dat dit deel van uw