23 DECEMBER 1982
1776
hoofd van dienst en anderzijds de rol van lid van
de medezeggenschapscommissie. Er zal wat de mede
zeggenschap betreft een stimulans tot deelname
moeten uitgaan van het personeel. Als er duide
lijkheid over de "petten" is zodat men zowel ten
opzichte van het personeel als ten opzichte van
het hoofd van dienst kan weten welke rol iemand
speelt, dan zal dat de deelname van het personeel
ten goede komen. De totstandgekomen overeenstem
ming, waarin iedereen zich heeft kunnen vinden,
laat wat dat betreft onduidelijkheid bestaan, wat
wij betreuren. Overigens kunnen wij met onze te
leurstelling natuurlijk niet veel beginnen, want
als je over medezeggenschap praat heb je het over
punten waarop mensen elkaar kunnen vinden.
In dit verband wijs ik op een bijzondere pas
sage in het raadsvoorstel waarvoor ik ook in de
commissie aandacht heb gevraagd. Ik doel op de
derde en de vierde alinea van bladzijde 3, die
nogal belerend overkomen en die in wezen inhouden
dat iedereen bij voorbaat zal moeten inleveren.
Het hoofd van dienst moet beseffen dat het in een
bepaalde positie verkeert en de deelnemers aan de
medezeggenschap moeten weten dat zij niet alles
wat zij eigenlijk zouden willen, kunnen bereiken.
Deze passage, waarin toch eigenlijk een open deur
wordt ingetrapt, komt bij ons nogal belerend over.
Op zich is de passage misschien juist, maar het
heeft niet veel zin haar met zo veel nadruk op te
nemen in een raadsstuk dat betrekking heeft op de
evaluatie van de medezeggenschapsverordening.
Op twee punten zouden wij zoals gezegd de
verordening graag anders zien, maar wat ons voor
ogen staat is op dit moment niet te verwezenlijken.
Wij pleiten ervoor deze twee punten de open
baarheid en de positie van het hoofd van dienst
bij de verdere gang van de medezeggenschap in het
gemeentelijk apparaat mee te nemen.
De heer SIMONS: In aansluiting op de opmer
kingen van de heer Crul het volgende. Wij pleiten