23 DECEMBER 1982 1810 sprake van het vervullen van een complementaire functie. Ik meen dat dit een belangrijk gegeven zou moeten zijn. Ik kom toe aan het maken van enige opmerkin gen over de financiële aspecten. Wij weten allen dat er op het ogenblik een negatief saldo is, maar er wordt bij het schap positief in de toekomst ge keken, met name naar de inkomsten uit de exploita tie van de Kurenpolder, uit de exploitatie van het landbouwbedrijf en uit het instellen van een ver gunningenstelsel voor het gebruik van De Biesbosch door de recreanten. Ik meen dan ook dat de druk grotendeels van de ketel af is. Dit alles overziende en het voorstel van bur gemeester en wethouders in aanmerking nemend, kom ik tot de volgende constateringen. De motieven die tot toetreding tot het schap hebben geleid, gelden nog steeds. Er is geen enkele onderbouwing om daaraan te twijfelen. Kan men zo'n onderbouwing geven, dan had men die mijns inziens ter inzage moeten leggen, opdat wij erop hadden kunnen inspe len. De opvang van de recreatie in de woonomgeving ik ben daarop al ingegaan lijkt mij niet mo gelijk. Naar onze mening is het niet juist ervan uit te gaan dat opvang in de eigen omgeving moge lijk zal zijn. In de derde plaats noem ik de cen trumfunctie die Breda zou hebben: deze is niet ge bruikt om de toetreding te motiveren, maar wordt nu langs een achterdeurtje wel binnengehaald om de uittreding te motiveren. Ik vind dit een oneigen lijk gebruik van argumentatie. Omdat dit argument niet bij de toetreding is gebruikt, mag men het ook nu niet gebruiken. Burgemeester en wethouders noemen de uittreding ook in het kader van de HUG- operatie wenselijk. Gelet op de ons nu ten dienste staande gegevens kunnen we echter naar ik meen moeilijk zeggen dat de uittreding ons een besparing zal opleveren. Er is volstrekte onzekerheid over het bedrag dat in de toekomst, hetzij ineens, het zij over een langere termijn, zal moeten worden betaald. Gelet op die onzekerheid en tevens gelet

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1982 | | pagina 1810