11 FEBRUARI 1982 190 Vervolgens heb ik uit uw aller vraagstellin gen de vraag gedistilleerd of het college, met de wetenschap van 12 januari, door wat voor evene ment dan ook dat daarop is gevolgd heeft gepro beerd iets onder tafel te schuiven of te verdoe zelen. Ik kan verklaren dat dit niet de bedoeling van het college is geweest dit zou het college ook niet hebben gesierd en daarvoor hebt u het college niet gekozen waarvoor de bewijsvoe ring ligt in het feit dat wij alle stukken die op de problematiek betrekking hadden openbaar ter visie hebben gelegd. Een college dat iets zou wil len verdoezelen, wat natuurlijk volstrekt theore tisch is, legt de stukken die op deze materie be trekking hebben een stuk of zes stukken over besluitvormingsprocessen, waarin men een aantal malen aantreft dat verplichtingen zijn aangegaan niet ter visie. Hiermee acht ik deze vraag meer dan voldoende beantwoord. Verder heb ik voor mijzelf de volgende be langrijke vraag genoteerd. Had bij de presentatie in de commissie ruimtelijke ordening, enerzijds door het preadvies en anderzijds door een toe lichting van de zijde van de wethouder die in de vergadering voorzat, de raad niet nadrukkelijker op de voor het college duidelijke problematiek kunnen worden gewezen? De vraag moet worden ge steld of de commissie daarop recht had. Bij nader inzien moet het antwoord van het college, ook van deze wethouder, op die vraag bevestigend zijn. Het zou van prudentie hebben getuigd wanneer die wethouder in bedoelde vergadering zou hebben ge zegd: vrienden, met het volgende stuk is iets bijzonders aan de hand, we weten het allemaal nog niet zo precies, maar we zijn voor het blok gezet en er zal een nadere rapportage van de dienst openbare werken komen. Ik vind dat ik dit mag toegeven, met de eerlijkheid waarom de heer Crul vraagt. Voor zover het achterwege laten hiervan heeft geleid tot mogelijke misverstanden of politieke escalaties, wens ik persoonlijk mijn

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1982 | | pagina 190