223
11 FEBRUARI 1982
De VOORZITTER: De toezegging dat zal worden
bekeken hoe de raad van te voren op hete hang
ijzers attent kan worden gemaakt betrof niet
slechts deze wethouder, maar was een toezegging
namens het gehele college van burgemeester en
wethouders en geldt dus voor alle portefeuilles.
In de richting van de heer Garritsen stel
ik dat ik tijdens de vergadering van de commissie
ruimtelijke ordening niets heb gespeeld. Juist
dat heb ik in mijn verhaal geprobeerd te ontze
nuwen, maar als het tóch op die manier op de heer
Garritsen blijft overkomen vind ik dat erg jam
mer. Een dergelijk spel kan ik niet spelen.
De heer Garritsen noemt het hoogst merk
waardig dat ik niet heb geantwoord op de vraag
van een journalist of deze kwestie aan de orde
is geweest in het college van burgemeester en
wethouders. Ik vind dat ik mij dien te houden
aan de vertrouwelijkheid van het collegeberaad
en dat ik niet het recht heb zonder vooroverleg
met het college uit die school te klappen. Dat
is mijn opvatting, en ik kan mij voorstellen dat
die de heer Garritsen wat steekt.
Vervolgens hebt u er recht op te weten hoe
het college, na een intensief beraad te hebben
gevoerd, tegen de moties aankijkt. Er zijn twee
moties ingediend, in die zin dat de oorspronke
lijk door de heer Crul ingediende motie thans
door de heer Garritsen is ingediend, terwijl de
heer Crul met een nieuwe motie is gekomen. Drie
wethouders, te weten de heren Van Banning en
Sandberg en ik, zullen tegen de motie-Crul stem
men, omdat wij niet aan de indruk ontkomen dat
ook in deze motie de vertrouwenskwestie nadruk
kelijk aan de orde komt. De heer Sandberg stelt
er prijs op te laten weten dat zijns inziens de
constateringen in deze motie onder de punten 1
en 3 correct zijn. Tevens heeft hij geconstateerd
dat de wethouder voor de onder deze punten ge
constateerde zaken zijn excuses heeft aangeboden,
waarmee in zijn beoordeling de zaak is afgedaan.