416 20 APRIL 1982 waren. Wethouder VAN DUN: Ik zal mét de raad probe ren geen enkele aanleiding te geven tot het houden van een besloten vergadering, al heeft een wethou der in dezen natuurlijk een bepaalde handicap, met name gehoord het betoog van de heer Garritsen. Hij schetste een situatie en naar aanleiding van die schets meende ik een interruptie te moeten maken over zijn wijze van geschiedenis schrijven. Geluk kig stelde de heer Garritsen in antwoord op die interruptie dat hij met name de zaken naar voren bracht die hij belangrijk vindt, maar hij deed met zijn lezing wél groot onrecht aan het college dat altijd heeft gemeend en nog steeds meent conform zijn opdracht in de richting van de gemeenteraad te moeten handelen. De vraag is zo ontzettend sim pel om te draaien, en ik vind dat de heer Garrit sen op dit moment zeker niet het recht heeft om, ook in bestuurlijk opzicht, de kampioen van de rechtvaardigheid uit te hangen. Ik zou mij een si tuatie kunnen voorstellen waarin het college wél toestemming had kunnen blijven geven voor doorver koop, voor speculatie met gemeente-eigendommen; u weet allen om welke zaken het in dat verband gaat. Ik zou bijna de heer Garritsen willen uitdagen tot een rollenspel, waarin hij zijn houding van dit moment in die situatie zou moeten vertalen. Ik vraag me af hoeveel waardering hij dan zou hebben voor het college De heer GARRITSEN: Maakt u nu eens duidelijk wat u daarmee concreet bedoelt. Wethouder VAN DUN: Dit is volstrekt duidelijk. Indien het collegebesluit indertijd niet zou zijn bijgebogen en wij op de toer waren blijven zitten van doorverkoop en deszelfs consequenties, hoe had de heer Garritsen zich dein gedragen? Ik daag er de heer Garritsen politiek toe uit om dat aan te ge ven. Hij behoeft dat trouwens nu niet te doen, dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1982 | | pagina 416