20 APRIL 1982
421
het formele hoger beroep in materiële zin om te
zetten. Wij zullen dat echter pas doen nadat wij
de commissies openbare werken en algemene zaken
hebben gehoord en die hebben geïnformeerd over de
voortgang van de onderhandelingen. Op dat moment
zijn de commissies, de raad en het college duide
lijk géén gelijke partijen. Als de raad vanavond
een positief besluit neemt zal alsdan het college
de sterkste partij zijn, aangezien dit de formele
machtiging heeft om in beroep te gaan. Wij vinden
het evenwel correct en inhoudelijk waardevol als
wij binnen de bevoegdheid ons gegeven daarover
kunnen praten met de commissie openbare werken en
de commissie algemene zaken, tegen de achtergrond
van de onderhandelingen. Het is mijn heilige over
tuiging dat wij, op die manier handelend, goed be
stuur plegen, wetend dat we met gemeenschapsgeld
handelen, wetend dat een woningbouwvereniging nog
andere functies in de gemeente Breda heeft en met
name ook bijdraagt aan een stuk volkshuisvestings
beleid, wetend dat er ook nog een bepaalde rechts
gang in Nederland is. Ik vind het jammer dat dit
soort door het college oprecht bedoelde initiatie
ven ten opzichte van de buitenwereld vaak leiden
tot onduidelijkheid, zelfs tot onverdraagzaamheid
en bij tijd en wijle tot wantrouwen. Hiermee heb
ik geprobeerd de lijn aan te geven die wij willen
volgen.
Vanuit de raad zijn diverse opmerkingen ge
maakt. Ik heb respect voor de opstelling van de
heren Eissens en Van Asseldonk, die mijns inziens
geen nadere beantwoording van de kant van het col
lege behoeven. Wel moet ik ingaan op de vragen die
zijn gesteld van de kant van de heer Hendricks, de
heer Garritsen en de heer Crul.
Ik meen dat de heer Crul op zijn opmerkingen
omtrent de schadebeperking als zodanig en de juri
dische aspecten al een antwoord heeft gekregen.
Wat speelt in dit verband voorts nog mee? Deze
kwestie is inderdaad zo complex, dat we het bijna
niet meer kunnen volgen. De heer Crul heeft in dit