424
20 APRIL 1982
is kan ik zeggen waarover we praten.
Vervolgens vroeg de heer Crul of nadere in
formatie kan worden gegeven over Stok en Wilma.
Ik kan hem niet méér informatie verstrekken dan
die waarvan hij al kennis heeft kunnen nemen in
vertrouwelijke verslagen, in het logboek en in
verslagen van gesprekken die ik met Stok en Wilma
heb gevoerd. Meer dan die gegevens kan ik zelfs
niet verzinnen.
Ik heb de indruk de heer Eissens heeft
daarover ook een interruptie geplaatstdat er
misverstand zou kunnen gaan ontstaan over de op
stelling van de Partij van de Arbeid. Misschien
begrijp ik het verkeerd, maar dat zal ik dan in
tweede instantie wel van de heer Crul horen. Ik
heb van de heer Crul begrepen dat er naar de me
ning van zijn fractie een zekere redelijkheid in
het voorstel van het college van burgemeester en
wethouders zit, maar dat men nog wel met een aan
tal problemen blijft zitten. De heer Crul stelde
dat waar rook is ook vuur moet zijn. Dat moge zo
zijn, maar je moet je dan wel afvragen wie dat
vuur heeft aangestoken; daarom gaat het echter
niet. Ik wil voorop stellen dat bij het college en
bij het ambtelijk apparaat geen enkele behoefte
bestaat om iets onder tafel te laten of onder ta
fel te duwen. Naar onze oprechte mening kan alles
het licht van de publiciteit en van ieders visie
verdragen, dit evenwel met één kanttekening, name
lijk laat dit goed overkomen1dat wij in het
verleden gehandicapt waren en dit nu nog steeds
zijn door de juridische verhoudingen die wij heb
ben met rechtscolleges die zich mogelijkerwijs
over de positie van Breda zullen moeten uitspre
ken. Om die formele reden hebben wij gemeend, op
advies van de stadsadvocaat, niet in het openbaar
te moeten vergaderen. Dit neemt echter niet weg
dat wanneer die zaak is geslecht al hetgeen met
betrekking tot Brebo, St. Joseph, Wilma, Stok en
God moge weten wie heeft gespeeld in dit kader het
licht van de openbaarheid moet kunnen verdragen.