20 APRIL 1982
wijzen is duidelijk beter; ook de ambtenaren zijn
het daarover helemaal eens.
Overeind blijft staan dat de hele gang van
zaken rond de B.R.O. wat onverkwikkelijk is. Wij
willen daarop nu niet te diep ingaan, want u zult
wel begrijpen dat wij daarmee doelen op de kwestie
van de huisvesting, zoals die heeft gespeeld vanaf
het begin van de historie tussen de gemeente en de
B.R.O.
Gelet op het raadsbesluit dat op 22 december
1981 is genomen concluderen wij dat een rechtsge
ding haast niet meer is te voorkomen; wij zijn
tenslotte de datum van 1 april gepasseerd. Daarbi j
komt een aantal problemen naar voren, waaronder de
kwestie van het Chassê-comité dat een buurthuis
wenst. Wij willen het college verzoeken, teneinde
een rechtsgeding te voorkomen, alsnog uit te zien
naar vervangende woonruimte, reden waarom wij ook
de motie van de Partij van de Arbeid willen onder
steunen.
De heer GARRITSEN: Het eerste besluit dat met
betrekking tot de B.R.O. is genomen sprak mij niet
zozeer aan. Er werden nogal vage beschuldigingen
in de richting van de B.R.O. geuit over activitei
ten, naar aanleiding waarvan ik stelde dat we in
die kwestie vrij zwak stonden. Thans is een en an
der wat beter op een rij gezet, al kan ik ook nu
niet voorspellen of we het juridisch gezien zullen
halen. In elk geval is de politieke onderbouwing
nu zodanig dat er mijns inziens een poging kan
worden gewaagd. Gezien al hetgeen inmiddels is ge
zegd behoef ik hierover niet te lang te spreken.
De situatie is overigens voor de B.R.O. heel be
roerd en ik ben het dan ook met het C.D.A. en de
P.v.d„A. eens ik kan de motie dus onderschrij
vendat er naar vervangende woonruimte moet wor
den uitgezien. Ik ben ook van mening dat er in de
binnenstad zeker nog een ruimte moet zijn te vin
den, gelet op het aantal winkels dat leeg staat.