i 20 APRIL 1982 465 kader van de relatie tussen opdrachtgever en bou wer als gemeente geen poot aan de grond kunnen ;ft. krijgen. Dat is een zaak van de opdrachtgever, in i dezen de woningbouwvereniging St. Laurentius. ;n De heer GARRITSEN: Formeel kan de wethouder Lk gelijk hebben, maar ik vind dat we los van de vraag of iets juridisch strafbaar is als raad moe- ir- ten bekijken of bepaalde dingen bestuurlijk-poli tor tiek aanvaardbaar zijn; we moeten dat niet laten Lch afhangen van het oordeel van de rechter. Op dat il- punt ben ik het dus niet met de wethouder eens. ïg. Overigens ben ik benieuwd naar de beantwoording van mijn vragen over die aangelegenheid. }- Het kan zijn dat we niet formeel tegen een woningbouwvereniging kunnen zeggen dat zij niet met een bepaalde bouwmaatschappij in zee mag gaan, ;ns maar ik'geloof toch wel dat we een zekere druk op |k Laurentius kunnen uitoefenen indien datgene aan de hand is wat ik denk. Wij zullen dat mijns inziens ook in ieder geval moeten doen. m Gezien de duidelijke relatie met Wilma wil ik tegen dit voorstel stemmen. Na de beantwoording van mijn vragen over dit onderwerp zal ik bezien welk standpunt ik in het vervolg ten aanzien van dit soort zaken zal gaan innemen. Op dit moment zal ik dus tegen stemmen vanwege het ontbreken van bepaalde informaties. !t Wethouder VAN DUN: Ik wil heel kort daarover nog iets zeggen zonder uit te glijden naar zaken ten aanzien waarvan wij geen bevoegdheden hebben. Ik persisteer bij het standpunt dat in juridische zin in Nederland iemand pas schuldig is wanneer de :f formele rechtspraak dit heeft uitgesproken. Ik vind dat wij daaraan moeten vasthouden. Overigens lat wil ik de heer Garritsen niet verhelen dat wij in >t- het kader van een aantal moeilijke situaties in Breda, waarbij verschillende uitvoerders betrokken .n- zijn, in overleg met de directeur openbare werken de grootst mogelijke prudentie betrachten. Verder

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1982 | | pagina 465