21 APRIL 1982
546
realiteit.
De heer GARRITSENIs het formeel mogelijk
dat een minderheid uit het college namens het col
lege een voorstel doet?
Wethouder VAN DUN: U moet niet horende doof
zijn. Ik heb eerst verteld waarom we toch naar de
raad gaan en ik vind dat we daarmee tegemoet ko
men aan de hier vaak verkondigde opvatting dat er
rekening mee moet worden gehouden dat de raad het
hoogste besluitvormend orgaan is. Als er sprake
van het eventueel overboord zetten van een subsi
die is, mag het college niet op eigen initiatief
een beslissing nemen, maar moet het de beslissing
aan de raad overlaten. Daarover bestaat geen ver
schil van mening tussen de genoemde wethouders
enerzijds en de burgemeester en mij anderzijds.
Inhoudelijk liggen de kaarten bij deze leden zoals
ik heb gezegd.
Welke opvatting de raad heeft, is inmiddels
duidelijk. Daaraan moeten bepaalde conclusies wor
den verbonden, waarover ik straks nadere medede
lingen zal doen.
Er ligt ook nog een motie op tafelZowel in
verband met het voorstel als in verband met de mo
tie moet erop worden gewezen dat er een vertrou
wensrelatie bestaat tussen de gemeente Breda en de
subsidiegever, rijkswaterstaat. Er is mij en het
college alles aan gelegen, te proberen die rela
tie, die in het verleden van waarde is gebleken,ook
in de toekomst te laten bestaan. Als ik in de mo
tie mag proeven dat er toch nog overleg met rijks
waterstaat moet worden gepleegd, dan ben ik van
mening dat dat een uitnodiging is die ons zou pas
sen.
Om een lang verhaal kort te maken: wij inter
preteren de opstelling van de raad ten aanzien van
het voorstel en de motie als volgt. Ik denk dat
het college, de raad gehoord hebbend, er verstan
dig aan doet het voorstel terug te nemen. Het lijkt