547
21 APRIL 1982
mij dat het college daaruit de conclusie trekt dat
de verkeersoplossing ter plaatse in ieder geval
niet door middel van de aanleg van een tunnel tot
stand moet komen. Dit lijkt mij de essentie van
het geheel en ik meen dat er duidelijke uitspraken
in die zin zijn gedaan. Overigens zou ik de motie
in een bepaald opzicht willen overnemen. Ik ga er
dan van uit dat de raad het college opdraagt met
rijkswaterstaat, de commissie MGB, de oudercomi
té' s, de commissieleden ruimtelijke ordening en
verdere betrokkenen nader overleg te plegen om na
te gaan of wellicht met behoud van subsidie een
andere oplossing dan de aanleg van een tunnel ter
plaatse kan worden gerealiseerd. Een inschatting
van de kans van slagen van een dergelijke poging
mag ik op dit ogenblik niet geven. Als dit overleg
mislukt zal er nooit meer een soortgelijk voorstel
als het onderhavige ter tafel komen. Zit er wél
brood in, dan ontstaat een situatie waarbij de le
den van de commissie ruimtelijke ordening betrok
ken zijn en waarin wij in het kader van de proble
matiek tot een voorstel conform de wens van de
raad kunnen komen.
Het college is, zoals ik al aangaf, van me
ning dat het het voorstel moet terugnemen en het
verbindt daaraan de toezegging die ik zojuist heb
gedaan. Dit betekent dat er geen tunnel komt en
dat in overleg met rijkswaterstaat zal worden na
gegaan, of, met mogelijk behoud van subsidie, een
andersoortige oplossing mogelijk is. Blijken wij
tot zo'n oplossing te kunnen komen, dan zal een
daartoe strekkend voorstel aan commissie en raad
worden voorgelegd en bij het overleg zal de com
missie ruimtelijke ordening worden betrokken. Als
ik deze interpretatie mag geven, kom ik tot de
conclusie dat het voorstel wordt ingetrokken en
dat de motie, gezien de gedane toezegging, overbo
dig is.
De VOORZITTER: Kan de indiener van de motie
ermee instemmen dat de motie onder deze