21 APRIL 1982 598 nauwkeurig in de situatie verdiept en ik denk dat het verhaal eigenlijk vrij simpel is. Op één punt is de gang van zaken niet erg best geweest: het ambtelijk overleg in verband met de Hinderwet heeft aanvankelijk van provinciale zijde, van on ze zijde en van de zijde van onze technische advi seur louter gekoerst op een Lloyds' Keuring, ter wijl de provinciale ambtenaren ineens als een don derslag bij heldere hemel op een strengere keu ringseis gingen zitten, waardoor het nodig bleek extra kosten te maken. Dit is wat er in feite aan de hand is; alle andere punten spelen daar omheen. Ik ben ervan overtuigd dat de antwoorden aan de heer Van den Wijngaard afdoende en duidelijk ge noeg zullen zijn. Ik heb er geen moeite mee om, conform de suggestie die de heer Van den Wijngaard zelf al deed, in de commissie op een en ander te rug te komen: we zullen dat doen. Overigens is ei een brief naar gedeputeerde staten onderweg waarin wij aangeven dat het opereren van ambtenaren op deze wijze nogal wat problemen oplevert. Het lijkt mij echter niet denkbaar dat de gemeente afdingt op milieueisen. De hamvraag om in slachthuistermen te spre ken ligt op het gebied van de financiering. Ik heb geen bezwaar tegen de benadering van de heer Van den Wijngaard. In het verleden is een reserve opgebouwd die het, naast enkele andere punten van overweging, rechtvaardigt deze kosten niet in de tarieven door te berekenen, maar eenmalig af te schrijven. De tarieven hoeven dan als gevolg van deze extra kredietvotering niet extra te worden verhoogd. Het amendement kan wat mij betreft en dat is zojuist ook in het college besproken worden overgenomen. De VOORZITTER: Tegen het amendement bestaat niet het minste bezwaar. Kunnen we de discussie hiermee afronden? De heer VAN DEN WIJNGAARD: Ik ga ervan uit

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1982 | | pagina 598