620 13 MEI 1982 De heer GARRITSENIn mijn schriftelijk ver zoek heb ik al aangegeven waarom ik het noodzake lijk acht dat de interpellatie wordt gehouden. Als één van de argumenten geldt nog steeds dat er een gigantisch bedrag ad 1,1 miljoen buiten de ge meenteraad om is besteed. De heer EISSENS: Wij spreken nu over de orde en de heer Garritsen moet ons niet weer tot een inhoudelijke discussie proberen te verleiden. Hij heeft daar vaak een handje van. De VOORZITTER: Ik wijs de heer Garritsen er nog eens op dat het op dit ogenblik slechts gaat om het uitspreken van een oordeel over het houden van de interpellatie. De vragen zijn naar mijn oordeel en naar het oordeel van het college vol doende duidelijk en vereisen dus geen toelichting. De heer GARRITSEN: Ik meen dat ik in eerste termijn toch kan toelichten.... De VOORZITTER: Dit is geen termijn. Het gaat nu om het oordeel van de raad over het al dan niet toestaan van de interpellatie. De heer GARRITSEN: Ook ik wil daarover een oordeel geven. Ik vind het uiterst merkwaardig dat u de opmerking die de heer Eissens na een paar woorden van mijn kant maakt, klakkeloos overneemt. De VOORZITTER: U hebt het woord, mijnheer Garritsen. De heer GARRITSEN: Ik vind dat een behoorlijk partijdige manier van voorzitten. Ik was bezig te betogen dat het naar mijn me ning noodzakelijk is dat het interpellatieverzoek wordt ingewilligd. Als argument had ik al genoemd dat een bedrag van 1,1 miljoen buiten de raad om is besteed. Een volgend punt van overweging is

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1982 | | pagina 620