648 13 MEI 1982 ter bestrijding van de werkloosheid; verzoekt het college de raad hieromtrent een notitie c.q. voorstel te doen toekomen." Voldoende ondersteund zijnde maakt deze mo tie mede onderwerp van beraadslaging uit. Wethouder VAN DUN: De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de strekking van de motie niet hele maal onverwacht komt; we hadden er in het college iets van gehoord. Er is echter wat de tekst van de motie betreft sprake van een kleine overval die wellicht tot een kabinetscrisis in dit colle ge zou kunnen leiden. De heer Paquaij heeft betoogd dat de winst die op industrieterrein wordt gemaakt, moet wor den aangewend in het kader van de bestrijding van de werkloosheid. In dit verband lijkt het mij een zinnig voorstel de prijzen van industriegronden te verlagen: we maken dan geen winst en leveren een daadwerkelijke bijdrage tot de werkgelegen heid. Het college zou een dergelijke stelling kun nen betrekken. Een ander punt van overweging, waarop ik ook in het college heb gewezen, is dat de motie ipso facto betekent dat wij op industrie terreinen in Breda waarvan de exploitatie een verlies oplevert, de industrie zwaarder gaan be lasten. Dit zijn twee uitersten in de benadering van de motie. De tekst die de heer Paquaij zojuist heeft voorgelezen lijkt mij van meer gewicht en van meer algemeen-politieke strekking dan louter een uitspraak over de exploitatie van het grond bedrijf. Als we de motie in het midden parkeren, kunnen we ervan uitgaan dat we hier toevallig te maken hebben met een industrieterrein waarvan de exploitatie vermoedelijk winst zal opleveren. Uit strikt formeel oogpunt bezien ik geef twee ant woorden geldt dat de raad te allen tijde een beslissing over de besteding van die winst kan nemen. Het is echter de vraag of de winst conform

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1982 | | pagina 648