13 MEI 1982 683 functie ruimtelijke ordening in Breda denk ik dat er van ondergeschiktheid aan het stadsgewest niet zo snel sprake zal zijn. Wethouder VAN DUNDe Bredanaars onder ons die in hun eigen volkslied geloven dat volks lied begint namelijk toevallig wêl met de woorden "Temidden van de paarse heide..." zullen met dit voorstel weinig moeite hebben. Wie met dit volkslied nog geloofwaardig wil blijven overkomen, moet namelijk bedenken dat in dit voorstel het laatste stukje paarse heide in Breda aan de orde is. Even belangrijk is het tussenspel van het volkslied. Wij mogen blij zijn dat men bij de dienst beplantingen ruimte heeft kunnen inbouwen om met extra en zeer geëngageerde krachten van buiten in werkgroepverband deze nota het licht te doen zien. Dit is een belangrijk gegeven, niet alleen vanwe ge het toevallige verband met het volkslied, maar vooral ook omdat we hier te maken hebben met een Bredaas stukje natuur dat ecologisch grote waarde heeft. Het lijkt mij niet noodzakelijk op dit ogenblik van de kant van het college nog eens alle ins en outs van de nota te gaan uitventen. Naar mijn mening lopen we in de discussie met de raad tegen twee elementen op en daar komt dan boven dien nog de vraag van de heer Ten Wolde bijHet eerste element waarop ik doel is de relatie met activiteiten van het stadsgewest, neergelegd in het amendement van D'66; het tweede element is de relatie met het militair gebruik van de Galderse Heide en beleidsvoornemens ten aanzien van de Vrachelse Heide, neergelegd in het amendement van de P.S.P. Om met het laatste amendement te beginnen: het amendement, ingediend door de heer Garritsen, is voor het college volstrekt onaanvaardbaar. Ik geloof dat het zelfs onjuist is het amendement in behandeling te nemen. Als je via de zijlijn van de problematiek die in de onderhavige nota aan de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1982 | | pagina 683