13 MEI 1982
691
stadsgewest, maar in werkgroepen aangaat die
straks nutteloos zullen blijken te zijn. Niets is
minder waar. Toen wij in 1973/1974 de bui'van de
Galderse Meren zagen aankomen, heeft de gemeente
Breda als eerste contact opgenomen met de rijks
consulent, die ons toen duidelijk heeft gemaakt
dat je alleen maar over een beheersplan voor de
Galderse Meren zou kunnen praten als het stadsge
west op zijn niveau met een basisplan voor de
openluchtrecreatie zou komen. Daar ligt de ont
staansvorm.
Plandeel Zuid, een onderdeel van het basis
plan voor de openluchtrecreatie, is iets waar Bre
da van ganser harte aan meewerkt: het is zelfs zo
dat een Bredase wethouder voorzitter van de werk
groep is. Het zal duidelijk zijn dat aan de op
stelling van dat deelplan ook wordt deelgenomen
door de functie beplantingen, die anderzijds
krachtens de beheersverordening de verantwoorde
lijkheid voor de Galderse Heide heeft. Dit leidt
mij tot de conclusie dat de twee plannen volstrekt
met elkaar sporen en dat de voorlopige resultaten
van de voorbereidingen voor het deelplan Zuid vol
strekt overeenkomen met de inhoud van het beheers
plan Galderse Heide.
Vervolgens zeg ik: ik hoop dat het zo blijft,
en als het zo blijft zal het ons een lieve vreug
de zijn. Het is echter denkbaar dat het deelplan
straks door het besluitvormend college, zijnde de
stadsgewestraad, wordt gewijzigd. Omdat ik met die
mogelijkheid rekening moet houden zeg ik: die
paarse heide is mij te lief om door aanvaarding
van het amendement-Dek ongezien dit beheersplan
uit te ruilen voor een op dit ogenblik nog niet
duidelijk deelplan Zuid. Dat is mijn bezwaar.
De heer DEK: Dan kunt u dus die samenwerking
net zo goed niet opzoeken. U persisteert bij uw
manier van omgaan met dat gedeelte van het gebied
van het deelplan Zuid.