696
13 MEI 1982
worden gevolgd. We spreken hier over de consequen
ties ten aanzien van de ruimtelijke invulling in
deze situatie. Mijn fractie gaat het primair om
het volgende. Het college, heeft, kennelijk op
grond van een bepaalde argumentatie, artikel 10
van de Woonwagenwet toegepast en daarop volgt een
ruimtelijke procedure. Als wij deze weg in Breda
gaan bewandelen, wordt ten aanzien van alle woon
situaties ik wil het erg neutraal houden -'-
een precedent geschapen. Daar komt dan bij dat
met deze methodiek de rechtszekerheid waarop de
burgers in relatie tot bestemmingsplannen zouden
moeten kunnen rekenen, in zeer ernstige mate wordt
aangetast. Ik zal graag van het college vernemen
waarom het met deze procedure het voorgenomen be
leid doorkruist: het is immers de bedoeling dat er
ontwerp-bestemmingsplannen ter zake van lokaties
voor woonwagens naar ons toe komen. Ik zie daar
bij dan nog af van de wijze waarop de invulling
via artikel 19 zou moeten plaatsvinden. Wij vin
den dat hier in zeer ernstige mate wordt geknab
beld aan de rechtszekerheid in het kader van be
stemmingsplannen en dat het voorgenomen beleid in
zeer ernstige mate wordt doorkruist. Het is van
belang te vernemen df er thans méér aanvragen op
basis van artikel 10 van de Woonwagenwet bij het
college bekend zijn. Indien dit zo is, zal het
college niet kunnen ontkennen dat er ernstig ge
vaar voor precedentwerking bestaat.
De heer VAN DE STEENOVEN: Ik verbaas mij
enigszins over de argumentatie die naar voren
wordt gebracht door de heer Ten Wolde: we hebben
er ook in de commissie al kennis van kunnen nemen.
De heer Ten Wolde doet net alsof het zo bijzonder
is dat hier gebruik wordt gemaakt van artikel 19
van de Wet op de ruimtelijke ordening om een ves
tiging mogelijk te maken, maar in het verleden is
voor veel grotere zaken van dezelfde juridische
mogelijkheid gebruik gemaakt. Ik wijs in dit ver
band op de plaats waar Mermans zou worden