716
13 MEI 1982
afgelopen is.
Met het amendement-Taks wordt beoogd op dit
punt een verbetering aan te brengen. De gevraagde
toestemming zou moeten worden verleend onder de
voorwaarde dat de tot het programmapakket van Ca-
sema behorende radio- en televisie-signalen onver
kort kunnen worden doorgegeven, met andere woor
den: onder de voorwaarde dat de start pas plaats
vindt nadat de reguliere uitzending is beëindigd.
Tegen deze achtergrond beschouw ik het amendement
als een verbetering. De verkiezingsuitzending zal
niet om ongeveer 22.30 beginnen: zij zal worden
ingeplugd op het moment waarop de reguliere uit
zending wordt beëindigd. Het college heeft nadruk
kelijk de opvatting dat aldus moet worden gehan
deld. Weliswaar is deze opvatting in het raads
voorstel verwoord, maar ik zie het amendement van
de heer Taks als een duidelijke verbetering.
De heer Kammeraat heeft aandacht besteed aan
de vraag "wat mag er en wat mag er niet?". Zijn
opmerking dat het rijk een stukje van de verant
woordelijkheid op de raad zou hebben afgeschoven,
lijkt mij niet juist. De zendgemachtigde is de ge
meente en de minister beoordeelt een aanvraag voor
een incidentele uitzending, waarvan hier sprake
is, nadat de raad zich heeft uitgesproken over de
vraag of het aanvragend orgaan een cultureel re
presentatieve instelling is. Het eerste woord is
dus aan de raad, maar dat betekent niet dat de
minister niet ook nog zelf tot een beoordeling
komt.
Voorts wijs ik erop dat met het al dan niet
verlenen van toestemming natuurlijk niet de Om
roepwet buiten werking is gesteld. Artikel 10 van
deze Wet bepaalt dat het de instelling is die de
verantwoordelijkheid heeft voor hetgeen in haar
zendtijd wordt uitgezonden. Er mag verder uiter
aard niets worden gedaan dat de veiligheid van de
staat, de openbare orde of de goede zeden zou aan
tasten. Bovendien mag de uitzending niet aan re
clamedoeleinden dienstbaar zijn en tenslotte geldt