881
19 MEI 1982
De VOORZITTER: Er is geen twijfel over dat
de raad het interpellatieverzoek wil inwilligen.
Ik meen dat de gestelde vragen en de daarbij ge
geven toelichting voldoende duidelijk zijn. Ove
rigens signaleer ik een verschil in karakter tus
sen de eerste vier vragen, die gericht zijn tot
het college van burgemeester en wethouders en de
vijfde vraag die enigszins anders gericht is. Ik
verzoek mevrouw Paulussen namens het college
en wat vraag V betreft misschien enigszins anders
te antwoorden.
Inmiddels blijkt mij dat de heer Fleskens
nog een korte toelichting wenst te geven.
De heer FLESKENS: Op 13 mei is in de raad
een discussie gevoerd over de gevolgen van een
ontheffingskwestie ex artikel 10. Er is toen uit
voerig gesproken over de precedentwerking die
daarvan zou kunnen uitgaan. Met name de problema
tiek die hierachter schuilt is natuurlijk van
ernstige aard. Het zal duidelijk zijn dat ook de
V.V.D. voorstandster is van een goed en evenwich
tig beleid met betrekking tot de woonwagenloka-
ties en dat het uitermate moeilijk is en veel
zorg vraagt om tot een goede afweging te komen.
Wij pleiten voor een snelle afwikkeling en een
snelle definitieve regeling, waardoor een ieder
weet waar hij aan toe is. Naar onze mening moeten
Bredase woonwagenbewoners, die gewoon tot de
Bredase gemeenschap behoren, op een behoorlijke
en snelle wijze te weten komen waar zij aan toe
zijn en waar zij terecht komen.
Met name in die geest is precedentwerking
uitermate gevaarlijk. Er kunnen verwachtingen
worden gecreëerd en men kan besluiten een weg in
te slaan die kennelijk leidt tot bepaalde ge
dragingen bij het college van burgemeester en
wethouders. Er is hier sprake van een ontheffing
die het college op basis van een eigen bevoegd
heid kan geven, een ontheffing waarover het in
principe geen verantwoording hoeft af te leggen,