19 MEI 1982 882 maar die in de toekomst een dermate moeilijke situatie oplevert, dat men andere consequenties zal moeten trekken die veel verder strekken dan een "persoonsgerichte" ontheffing zoals verleden week aan de orde is geweest. In verband hiermee zijn zowel van de kant van de V.V.D. als van de kant van het C.D.A. vragen gesteld, waarbij in het bijzonder over de mogelijkheid van precedentwerking is gesproken. Heel specifiek is ook gevraagd dezelfde vraag is neergelegd in mijn vraag V of er nog meer van dergelijke aanvragen lagen. De vragen I tot en met IV zijn mijns inziens aan het college ge richt, omdat zij betrekking hebben op algemene informatie. Het doel van deze vragen is de dis cussie in het juiste kader te plaatsen en duide lijkheid te scheppen omtrent de belangen die in dezen meespelen. Vraag V is een specifieke vraag aan de functiewethouder, die in het bedoelde de bat het woord heeft gevoerd en deze vraag toen heel duidelijk ontkennend beantwoordde. (Het voorzitterschap is inmiddels overgeno men door de heer J.P.A. VAN DUN, loco-burge meester) Wethouder mevrouw PAULUSSEN: Ik kan op vraag I namens het college als volgt antwoorden. "I. Kan het college aan de raad mededelen, hoeveel aanvragen strekkende tot ont heffing ex artikel 10 van de Woonwagen- wet op 12 mei 1982 bij het college zijn ingediend?" Antwoord Ja. Er zijn 14 aanvragen. Vervolgens de overige vragen. "II. a) Voor welke lokatie zijn ontheffin gen aangevraagd?"

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1982 | | pagina 882