1
24 JUNI 1982
procedures en onderzoeken af te wachten al
vorens conclusies te trekken. Ook in de hui
dige situatie wensen wij die handelwijze te
continueren.
Wederom onder verwijzing naar onze notitie (pa
gina 3 en 4) zij hier nogmaals gesteld, dat de
figuur van kostenverschuivingen van met name
de woningwetsector naar de vrije sector als zo
danig én in de bouwwereld én bij de overheid
bekend was. Het thans kwalificeren van die kos
tenverschuivingen als een ontoelaatbare en op
zichzelf reeds tot een strafrechtelijke vervol
ging aanleiding gevende handeling achten wij
een overtrokken zaak, die voorbij gaat aan het
feit, dat die kostenverschuivingen bijdroegen
aan een kwalitatieve en als zodanig erkende
verbetering van het niveau van de volkshuisves
ting en het feit, dat diezelfde verschuivingen
politiek aanvaard werden als een bijdrage in de
verwezenlijking van de nivelleringsgedachte.
Wij laten bij deze stellingname - zoals wij ook
in de notitie hebben gedaan - uitdrukkelijk
buiten beschouwing de manier, waarop in concre-
to aan verschuivingen gestalte is gegeven.
Een veelheid van constructies is hierbij denk
baar en evenzeer is het dan denkbaar dat zich
daarbij constructies bevinden die ontoelaatbaar
geacht kunnen worden en onder omstandigheden
aanleiding kunnen geven tot een gerechtelijke
toetsing.
Waar U in vraag 2 met "deze verschrijvingen"
kennelijk refereert aan de onder Uw vraag 1 ge
noemde verschrijvingen die het ministerie van
volkshuisvesting en ruimtelijke ordening heeft
aangetroffen, delen wij U mede dat wij van deze
verschrijvingen hebben kennis genomen middels
de brief van de staatssecretaris van 15 januari
1982, waarbij wij dan doelen op de omvang van