19 MEI 1983
1048
de doelmatigheid van de woonruimtewet jaarlijks
te evalueren om tot een effectieve hantering
van het instrument woonruimtewet te komen,
- eventuele indicaties van bovengenoemde ontwik
kelingen welke duidelijk worden voor het moment
van daadwerkelijk invoeren van de woonruimtewet
in Breda bij de besluitvorming over de vaststel
ling van de woonruimteverordening van Breda
(naar verwachting in november 1983) te betrek
ken,
en gaat over tot de orde van de dag
De heer TEN WOLDE: Als ik weer over de Woon
ruimtewet 1947 hoor spreken, rijzen mij langzamer
hand de haren te berge. Eindeloze discussies zijn
er gevoerd, vaak zonder dat enig argument werd in
gebracht dat direct betrekking had op de zaak waar
het echt om gaat.
De heer DREEFDat maakt u zeker meteen hard
hè?
De heer TEN WOLDE: Ik heb er in uw richting
heel harde argumenten voor, want u hebt de hele
discussie omzeild. In de commissie heb ik heel
duidelijk gehoord dat er in verband met de inter
pretatie van het collegeprogram geen argumenten
meer nodig waren, maar dat zijn we langzamerhand
wel gewend: als de P.v.d.A. adviezen krijgt die ze
niet kan gebruiken legt ze die heel graag opzij.
Terecht heeft de heer De Zwart de politieke
wenselijkheid en de doelmatigheid naast elkaar ge
zet. Over de politieke wenselijkheid op zich be
staan naar ik meen weinig misverstanden. In de
commissie heb ik al eens betoogd dat in de mense
lijke sfeer geen enkele argument tegen een streven
naar een betere woonruimteverdeling in te brengen
valt. Aan de andere kant moeten we toch ook een
vraag stellen die naar ik meen bij de formulering
van het programakkoord iedereen voor ogen heeff