1055
19 MEI 1983
vraagstuk de zorg voor iedereen hebben. Wie iets
doet, is een tweede.
Ik heb erop gewezen dat onze opmerkingen wor
den gedekt door: a. een congres; b. de in Breda
opererende woningbouwverenigingen, die terecht be
togen dat het huidige woningtoewijzingssysteem,
gezien de ervaringen, beter kan functioneren. Op
grond van onze stelling dat het aspect van het
rendement in de beschouwing moet worden betrokken,
zijn wij van mening dat het voorstel van burge
meester en wethouders onvoldoende is onderbouwd.
De wethouder erkent in het stuk zelf dat noch de
sociografische dienst, noch de Stichting Woon
ruimteverdeling Breda voldoende cijfermateriaal
voor een onderbouwing heeft. Wie zijn dan de
raadsleden dat zij het rendement zouden kunnen
beoordelen?.' Zelfs in de commissie kwamen we er
niet helemaal uit en kon men van de kant van het
ambtelijk apparaat niet met een voldoende "harde"
reactie komen. Toen ik op dit punt vragen stelde
nam de wethouder het woord, zeggende dat het niet
zo zeer om het aantal als wel om de wenselijkheid
ging. Dit betekent dat de discussie in inhoude
lijke zin bijna is afgelopen en werd doodgemaakt.
Ik dien een amendement in met als inhoud dat onze
fractie voorstelt te verklaren dat het doen van
een verzoek tot herinvoering van de Woonruimtewet
1947 thans prematuur is wij willen niet zo ver
gaan die herinvoering geheel onaanvaardbaar te
noemen en dat op zijn minst ter nadere onder
bouwing van het kosteneffectaspect gegevens die
nen te worden gevraagd aan deskundige instanties,
bij voorkeur de Nationale Woningraad of het
N.C.V.I., landelijke centrales van woningbouwcor
poraties. Genoemde instanties zouden moeten on
derzoeken of het op dit ogenblik, gezien de hui
dige ontwikkelingen op de landelijke woningmarkt
waarop ook de heer De Zwart in zijn motie doelt,
verantwoord is het zware instrument van herinvoe
ring van de Woonruimtewet 1947 uit de kast te
trekken. Wij willen graag tot een dergelijke