19 MEI 1983 1068 Wethouder WELSCHEN: Het programakkoord bevat een heel simpele passage, inhoudende dat het lo gisch is dat de Woonruimtewet 1947 wordt ingevoerd en dat dat alleen kan worden geblokkeerd als de kosten en baten erg uit het lood zijn. Het lijkt, gezien de discussie die we hier hebben, alsof het over méér gaat dan het simpel uitvoeren van een punt uit het programakkoord, maar ik wil daar toch maar feite zakelijk om draait. In de nota volks huisvesting hebben we uitgesproken dat we deze kant uit wilden, zij het dat een kosten/baten-ana lyse zou worden gemaakt en dat die zodanig zou kunnen uitvallen, dat de invoering van de Woonruim tewet (W.R.W.) vooralsnog niet wenselijk zou wor den geacht. Naar mijn mening komt uit het raadsvoorstel heel duidelijk naar voren wat de mogelijke baten zijn. Er komt een groot aantal woningen extra on der het regime. De 8.000 woningen die mevrouw Dijkzeul noemde komen uit ons voorstel: het aantal komt overeen met 70% van alle huurwoningen in han den van particulieren. We zijn indicatief nagegaan welk percentage uit flats en welk percentage uit woningen bestaat. Uit de desbetreffende cijfers, die in onze reactie op de brief van de woningbouw verenigingen zijn opgenomen, blijkt dat er een ge weldig groot percentage eengezinswoningen is en dat die woningen wat de verhuurbaarheid betreft erg gewild zijn. Ik denk dat dit alleen maar een positief element is. Het gaat erom dat de 8.000 woningen op een andere wijze dan bij de S.W.B. gebeurt: daar gaat men verder in een open systeem komen, waarbij de relaties tussen inkomens en huren veel duide lijker komen te liggen en waarbij ook veel duide lijker de mogelijkheid aanwezig is om bijzondere groepen in de stad over een groot gebied te sprei den. Dit zijn voordelen die in de sfeer van de rechtvaardigheid en van een open duidelijk systeem zeker aanwezig zijn. Hiermee heb ik één deel van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1983 | | pagina 1068