109 10 FEBRUARI 1983 afwijkt. Bij de behandeling van de desbetreffende motie kom ik hierop terug. Ook in dit kader heb ben haar mijn mening de achtergebleven groepen duidelijk voorrang en aandacht gekregen. Naar aanleiding van de bijdrage van de heer De Bruijn meen ik kort te kunnen zijn. De grotere betrokkenheid van buurten en wijken waarvoor hij heeft gepleit, zal via de nieuwe planning nadruk kelijk aandacht krijgen. Dit betekent echter niet dat de algemene stedelijke voorzieningen secundair zijn. Er zal een zeker evenwicht tot stand moeten komen, waarbij ook de betrokkenheid van de vrij willigers in de beschouwing zal moeten worden be trokken. Op het ogenblik zijn wij bezig de ontwik keling van het buurtgericht sociaal-cultureel werk opnieuw te benaderen, waarbij de buurt- en wijk- verantwoordelijkheid, gedragen door vrijwilligers, een centraal uitgangspunt is. Wij willen op deze manier de wijkbewoners zelf een optimale verant woordelijkheid laten dragen voor hetgeen in hun wijk gebeurt, met name met het oog op activitei- tengelden. De opmerking van de heer De Bruijn over de ATD is al eerder in mijn beantwoording aan de or de gekomen. Mijn collega Van Asseldonk zal nog ingaan op de woorden van de heer De Bruijn over de sociaal-culturele centra en op de motie die de heer De Bruijn dienaangaande heeft ingediend. De heer De Bruijn steunt de opmerking van mevrouw Paulussen over het onvoldoende open karakter van bepaalde bestaande groeperingen. Bij de behande ling van de motie met nummer 1 kom ik daarop nog terug, maar ik heb in ieder geval al een schot voor de boeg gegeven. De heer Simons signaleert dat de landelijke overheid de gemeente bezuinigingen oplegt en hij is van mening dat decentralisatie in feite een saneringsproces is. Dat is de opvatting van de heer Simons. De indruk bestaat inderdaad dat de bezuinigingen via de decentralisatie ook op een zekere financiële sanering neerkomen. Niet ontkend

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1983 | | pagina 109