Ill 10 FEBRUARI 1983 De overige opmerkingen van de heer Simons zijn hiervóór reeds aan de orde geweest. Mij heeft een overzicht van de ingediende amendementen en moties bereikt. Aan de hand van de volgorde van dat overzicht zal ik nu telkens het standpunt van het college, respectievelijk van de meerderheid van het college geven. Motie 1 (C.D.A.): subsidiëren van bestaande organisaties. De meerderheid van het college neemt het vol gende standpunt in. Wanneer bestaande organisaties ons is gebleken dat zulks het geval is in openheid en openbaarheid activiteiten verrichten die ook bij andere organisaties subsidiabel zijn, komen deze bestaande organisaties ook in principe voor subsidie in aanmerking. Naar aanleiding van de motie merken wij op dat de heroverweging voor de volgende jaren door het college positief bij de nieuwe bespreking van criteria zal worden mee genomen, doch dat voor het jaar 1983 slechts in de beperkte ruimte die in de begroting nog aanwe zig is deze ruimte wordt ook in de motie ge noemd een basis voor honorering van het in de motie neergelegde verzoek kan worden gevonden. Dit betekent dat de subsidie-aanvragen niet in volle omvang kunnen worden gehonoreerd, maar slechts binnen het raam van het maximaal beschikbare b£-- drag voor de post emancipatie. Motie 2 (P.v.d.A.): samenstellen van een overzicht van toedeling naar buurten en wij ken aan de hand van het programma. De meerderheid van het college heeft met de ze motie enige moeite. Een grond daarvoor vindt zij allereerst in het feit dat de overweging on der 1. een eenzijdige belichting van het program akkoord inhoudt. De motie ontkent in feite het bestaan van stedelijke voorzieningen, wat mij ove rigens enigermate verbaast als ik het in relatie breng met het belang dat in motie 3 wordt toege kend aan het stedelijk overleg in het kader van de VOS-cursussen, of met het gewicht dat men het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1983 | | pagina 111