1154
9 JUNI 1983
nu niet willen vooruitlopen.
De heer TAKS: Zoals in de tekst van het re
glement van orde uitdrukkelijk is vastgelegd, kan
het recht van interpellatie niet door een raadslid
zelfstandig worden uitgeoefend. Het is aan de ge
meenteraad te beslissen of van dat recht gebruik
kan worden gemaakt. Daarom heeft de V.V.D.-fractie
zich in het verleden bij het beoordelen van inter-
pellatieverzoeken altijd op het standpunt gesteld
dat niet ieder interpellatieverzoek bij wijze van
vanzelfsprekendheid dient te worden gehonoreerd.
Een interpellatieverzoek houdt in dat het college
wordt verzocht verantwoording af te leggen over
het gevoerde bestuur; zo is het vastgelegd in ar
tikel 129 van de Gemeentewet. Wij zien daarom een
interpellatie als een uiterste middel, dat pas
moet worden gebruikt als andere middelen, bijvoor
beeld het stellen van schriftelijke vragen, niet
tot resultaat hebben geleid, bijvoorbeeld omdat
het college onwillig is op een behoorlijke wijze
opening van zaken te geven of wanneer er sprake is
van situaties, gebeurtenissen en omstandigheden
die tot grote onrust en bezorgdheid bij de plaat
selijke bevolking hebben geleid, waaraan op korte
termijn een einde dient te worden gemaakt. Met an
dere woorden: de raad heeft zich af te vragen of
van het recht van interpellatie een redelijk ge
bruik wordt gemaakt.
In dit geval lijkt de interpellatie, gezien
de inhoud van de te stellen vragen, een wel erg
zwaar middel. Naar onze mening zou het stellen van
schriftelijke vragen hét aangewezen middel zijn
geweest om op dergelijke vragen een antwoord te
krijgen. Ook is ons niet gebleken dat het niet
deelnemen aan de conferentie tot grote onrust bij
de burgerij zou hebben geleid. Evenmin kan van een
spoedeisende zaak worden gesproken, want de confe
rentie is inmiddels afgelopen. Deze overwegingen
doen ons twijfelen aan de gegrondheid van het in
terpellatieverzoek. Bovendien leidt de interpellatie