18 AUGUSTUS 1983
1349
zijn gebracht thans te herhalen. Wij beperken ons
derhalve tot enige zaken, in casu vragen waarop
wij gaarne een nadere reactie van u vernemen.
Hoe moet dit programma in kwantitatieve en
kwalitatieve zin worden gezien tegen de achter
grond van de programmatische taakstelling Breda-
groeistad?
Het door de raad vastgestelde woningbouwpro
gramma voor de periode 1981-1985 vindt zijn grond
slag in de nota volkshuisvesting. In diezelfde no
ta staat dat het programma niet alleen wordt be
paald door marktomstandigheden, doch een begren
zing heeft door de gemeentelijke bouwcapaciteit,
die door u is vastgesteld op 1.350 woningen per
jaar. Thans wordt voor 1984 een programma gepre
senteerd van 1.675 woningen en voor de jaren 1985
en 1986 van respectievelijk 1.264 en 2.2.87. De
vraag onzerzijds is of de gemeentelijke bouwcapa
citeit dit programma aan kan. Zo dat inderdaad het
geval is, welke zijn dan de veranderde omstandig
heden tussen 1981 en nu, met betrekking tot bedoel
de bouwcapaciteit?
Het door u gepresenteerde premiekoopprogramma
toont voor 1985 een nadelig verschil van 300 wo
ningen ten opzichte van 1984. Daarnaast wordt het
gedeelte premiekoop-A-woningen na 1984 tot ongeveer
nul afgebouwd, terwijl het premiekoopprogramma
voor 1986 volledig bestaat uit de duurdere premie
koop-B-woningen. Wij willen u vragen hoe deze ont
wikkeling dient te worden gezien in relatie tot
het op pagina 14 punt 7 van het programakkoord ge
stelde, namelijk: "Het meerjarenprogramma voorziet
in de bouw van voor het overgrote deel goedkope
huur- en koopwoningen. Alles zal erop gericht zijn
dit programma gebaseerd op het bouwen naar behoef
te daadwerkelijk te realiseren.".
Hoewel de vrije-sectorbouw buiten de contin-
gentering valt wil ik daarover toch een opmerking-
maken, omdat de -te verwachten ontwikkeling daarin
wel in de door u gepresenteerde vragenlijst wordt
aangegeven. In de stukken kunnen we hierover lezen