20 OKTOBER 1983
1665
ter tafel en de raad- heeft zijn gedachten daarover
te formeren.
Bij dit soort voorstellen is de verhouding
tussen college en raad nogal specifiek. Het leek
mij goed erop te wijzen hoe wij tot ons voorstel
aan de raad zijn gekomen.
Van de kant van het college hoeft men geen
uitspraak te verwachten over de vraag of de hier
voorgestelde vertrouwenscommissie al dan niet een
nuttige functie zal kunnen vervullen. Ik verheel
overigens niet dat ik op persoonlijke titel als
voorzitter van het overleg met de fractievoorzit
ters heb gezegd dat het naar mijn mening "niet te
maken" is -- ik verwijs ook naar een opmerking van
de heer Hendricks dat we het minimum aan in
spraak dat in dezen gegeven is, niet zouden ge
bruiken. De raad zou naar mijn mening in het be
lang van de burgerij die hij vertegenwoordigt van
deze inspraakmogelijkheid gebruik moeten maken.
Wat ik betreur is dat nu plotseling in deze
discussie de kwaliteit van de regeling aan de orde
is. Als men kritiek op de kwaliteit van de rege
ling uitspreekt, is men zoals wellicht bij meer
punten die op de agenda voor vanavond staan bij
dit college aan het verkeerde adres. Een dergelij
ke kritiek moet men in zijn eigen politieke partij
op andere niveaus aan de orde stellen. We hebben
hier te maken met het bod van het kabinet en van
deze minister en we kunnen daar ja of nee tegen
zeggen.
Wanneer vanavond de verordening wordt goedge
keurd, zal zij naar mijn mening gelden voor een
ieder die in de vertrouwenscommissie participeert.
In het afgelopen fractievoorzittersoverleg is ge
zegd dat de fracties, indien de verordening valide
wordt en de commissie wordt ingesteld, ons zullen
doen weten wie zullen participeren. In dat kader
gaan we ervan uit dat iedere fractie die een lid
naar deze commissie afvaardigt zich impliciet aan
de vanavond vast te stellen verordening zal houden.
Naar mijn mening laat de verordening op het punt