1802 10 NOVEMBER 1983
minst de vraag heb gesteld, of we over het hoogte
punt heen zijn. Ik heb mij afgevraagd, hoe we te
werk moeten gaan en of we ons er niet van bewust
moeten zijn dat de mensen als het om inspraak gaat
begrijpelijkerwijs eerst naar hun naaste omgeving
kijken. Daarmee heb ik echter zeker geen negatieve
uitspraak willen doen, inhoudende dat inspraak
geen betekenis meer zou hebben. Het tegendeel
blijkt mijns inziens uit de inspraakverordening
zelf en uit de wijze waarop wij diverse malen over
die verordening hebben gesproken.
Eveneens door de heer Hofsté en mevrouw Rat-
tink en naar ik meen ook nog door anderen is
geïnformeerd naar de wijze waarop de raad op de
hoogte zal blijven. De vraag van mevrouw Rattink,
of de bevolking bij het programma zal worden be
trokken, beantwoord ik bevestigend. Als het jaar
programma wordt voorbereid, biedt de procedure wel
degelijk de mogelijkheid om te spreken over de
vraag, wat volgens het programma onder de inspraak
zou moeten vallen. Dit geldt dan voor 1985 en naar
ik hoop ook voor de volgende jaren. In de stukken
is sprake van een eerste jaarprogramma voor het
jaar 1985; voor zover mij dat mogelijk is zal ik
straks nog nader op het jaar 1984 ingaan. Bij de
toepassing van de verordening kan de raad op twee
momenten zijn invloed uitoefenen. In de eerste
plaats stelt de raad het jaarprogramma vast. In de
tweede plaats moet het naar mijn mening de bedoe
ling zijn jaarlijks met een rapportage te komen
aangaande hetgeen het afgelopen jaar met betrek
king tot de inspraak is gepresenteerd. Dit lijken
mij twee momenten waarop de raad zijn directe in
vloed kan uitoefenen; ook via de commissie algeme
ne zaken kan men uiteraard een inbreng hebben. In
de aangeboden verordening heeft men kunnen zien
dat werkplannen door burgemeester en wethouder in
overleg met de betrokkenen zullen worden vastge
steld. Voor overige geldt dat het succes van de
inspraakverordening in hoge mate afhankelijk is
van de medewerking terecht is op het belang van