24 NOVEMBER 1983
1889
van deze stad. We willen eigenlijk helemaal niet
méér burger zijn dan een ander en als het erebur
gerschap zou betekenen dat we vanuit dat symbool
ik denk dat het anders is buiten het inwo
nerschap van Breda zouden staanzou dat onjuist
zijn. Ik moet u zeggen, mijnheer de loco-btprge-
meester, geachte leden van de raad, dat we toch
geweldig vereerd zijn, terwijl we getweeën de be
trekkelijkheid ervan ook heel goed inzien, niet
van het ereburgerschap, maar van onderscheidingen
in het algemeen. Als u echter van uw kant nu weer
zoudt zeggen dat u die laatste stelling zoudt on
derschrijven, zou ik weer bezwaar krijgen! Al met
al: het is geweldig!
Ik wil de heer Van Duijl zeggen en dat
vereist wel enige verklaring dat wij met de
overhandiging van het schilderij erg blij zijn. Om
helemaal eerlijk te zijn: het heeft geruime tijd
in de ambtswoning gehangen en ook in de woning van
nu, en mijn vrouw heeft mij een jaar of drie gele
den gezegd dat ze het zó mooi vond, dat ze het
eigenlijk best zou willen hebben. Ik heb toen heel
bescheiden en voorzichtig geïnformeerd of het te
koop was en ik heb mijn kinderen gezegd dat ze het
een keer op haar verjaardag zouden kunnen aanbie
den, omdat het wel te koop zou zijn, In werkelijk
heid bleken we het echter niet te kunnen krijgen
en ik heb toen wel tien keer tegen mijn vrouw ge
zegd dat het zo snel mogelijk moest worden terug
gegeven. Nu hebben we het dan toch opnieuw!
Dit afscheid roept, zoals duidelijk zal zijn,
bij mij en bij mijn gezin allerlei emoties op
waardoor ik eigenlijk wat verlangend ben dat de
komende twintig minuten voorbij zullen zijn. Zes
tien jaar en tien maanden geleden betraden wij de
ze raadszaal. Ik kwam van het provinciaal bestuur
naar deze provinciestad, natuurlijk blij en vol
verwachting en ook dat is nog steeds zo vol
idealen. Als ik de tussenliggende tijd overzie
past mij eerst een woord van dank tot de inwoners
van onze stad. Van hen nemen wij geen afscheid.