1931
8 DECEMBER 1983
en niet alleen tegen de achtergrond van het tekort.
De posten dienen duidelijk te worden betrokken bij
de functie van het recreatieschap; als men dat
doet valt het onzes inziens nogal mee.
Het hele verhaal ademt naar onze mening een
geest van gelijkhebberigheid, gekoppeld aan het
opstappen uit het recreatieschap. Wij hebben de
indruk dat men redeneert: "We stappen er uit, we
hebben de vorige keer ook al tegengestemd en het
gaat niet goed; laten we er dus maar voor zorgen
dat we postjes kunnen vinden die het ons mogelijk
te maken tegen te stemmen!" Een dergelijke aanpak
lijkt mij niet juist. Ik herinner hier, mijnheer
de voorzitter, aan een constatering die u bij één
van de vorige agendapunten deed: tot op de dag van
vandaag zitten we nog in het recreatieschap en we
dienen dus positief bij te dragen aan het bereiken
van een begroting voor dat schap die we met ons
allen willen. Ik pleit voor een nuchtere beoorde
ling en ik heb het gevoel dat men tot een weinig
positieve bijdrage is gekomen waar het schap mee
kan doen
De heer DE WAAL: Aan de opmerkingen van de
kant van D'66 heb ik niet zo veel toe te voegen.
Ongeveer dezelfde bewoordingen hebben wij in de
commissie geuit. Ik kondig alvast aan dat wij te
gen dit voorstel zijn.
Wethouder VAN ASSELDONK: De opmerkingen die
de heer De Bruijn heeft gemaakt komen min of meer
overeen met wat in de commissie is gezegd. Ik wijs
erop dat de extra aandacht die wij aan de begro
ting hebben geschonken, niet haar oorzaak in de
uittreding vindt. Wij hebben het een en ander on
der de aandacht gebracht en uiteindelijk is het
resultaat geweest dat het schap zijn begroting
heeft bijgesteld. De mening van het college is dat
wij geen nieuwe activiteiten moeten steunen, omdat
we ons daarmee binden, juist op een punt dat we
hebben bestreden. Het schap heeft ons opgelegd