2117
14 DECEMBER 1983
dat wij met het rijk uitvoerig in discussie moeten
over de feitelijke taakstelling van de groeistad
Breda. Over de uitspraken die het rijk in de bij
stellingsnota rond de verstedelijking heeft gedaan
is een discussie aan de gang die er niet mag zijn.
De discussie gaat in feite over 1.500 a 2.000 wo
ningen en over de periode waarin we tot realise
ring zouden moeten komen. De bestaande onduide
lijkheid lijkt, gezien de stukken die er liggen,
ten nadele van Breda uit te vallen en dat is voor
ons erg veelbetekenend. Een tweede belangrijke op
merking is de volgende. Wanneer iedereen een ver-
stedelijkingsbeleid onderschrijft en wanneer lan
delijk de randstad in een sterkere positie komt,
dan zou dat ook moeten betekenen dat in een pro
vincie de grotere gemeenten in een sterkere posi
tie komen dan waarin ze nu verkeren, In die ge
meenten ik doel hier op de grotere steden van
Brabant doet zich stadsvernieuwingsproblematiek
voor, heeft men te maken met de problematiek van
de vervangende nieuwbouw en zijn er verder proble
men in verband met de eigen woningbehoefte, de
centrumfunctie en het opvangen van vele groepen
die woonruimte zoeken. Uiteraard moeten in dezen
de schaalverhoudingen in acht worden genomen die
in Nederland ten opzichte van de randstad gelden,
maar de problematiek ligt in de Brabantse grotere
steden essentieel anders dan in de overige Brabant
se gemeenten en de provincie zal dat in zijn be
leid moeten gaan inbakken en in de contingenten
toewijzing moeten gaan verdisconteren. Een en an
der vergt mijns inziens een verdere discussie dan
we nu al hebben gehad: de resultaten die ik er tot
nu toe uit heb zien komen, voldoen niet aan het
principe dat ik zojuist het geformuleerd.
Over nieuwbouw op dit moment verder maar
niets. De P.P.R. heeft nog een vraag gesteld over
de stichtingskosten, maar wij zitten op het ogen
blik binnen de door de P.P.R. aangegeven grenzen
en zelfs die fractie kan dus vóór zijn.
Ik kom toe aan het onderwerp renovatie en