2200 15 DECEMBER 1983 tussen beroepskrachten en vrijwilligers. Wat is nu de specifieke inbreng die een beroepskracht in vergelijking met een vrijwilliger kan hebben? Waarom neem je, ook al is de keuze voor vrijwilli gers mogelijk, toch een beroepskracht? Wat is de meerwaarde? Ik denk dat we daarover een discussie met elkaar moeten aangaan. Over commissieleden/ niet-raadsleden heb ik gezegd dat het van een de mocratische instelling getuigt als men die accep teert. In de commissies hoeven de raadsfracties niet evenredig vertegenwoordigd te zijn; in de commissies gaat het erom dat de in de raad verte genwoordigde politieke partijen als eenheden vol doende gefundeerd hun standpunten kunnen weerge ven. Daarvoor is de fysieke aanwezigheid het eerst noodzakelijke en bij kleine fracties is die fysie ke aanwezigheid vaak alleen mogelijk via commis- sieleden/niet-raadsleden. Van de kant van het C.D.A. is verder gezegd dat raadsfracties zuinig met moties moeten zijn; ik wijs erop dat wij één motie hebben ingediend. In dit verband kan ik zeg gen dat ik graag zal ingaan op de uitnodiging om in het fractievoorzittersoverleg te spreken over het functioneren van de raad, het functioneren van de commissies en enige andere hier genoemde onder werpen. Raar vind ik het dat het C.D.A. de heer Crul verwijt dat hij, ook al zit hij in het ver band van een bepaalde politieke partijals zelf standig raadslid met initiatieven komt. Men moet de kadaverdiscipline waarover onlangs landelijk in het C.D.A. afspraken zijn gemaakt niet tot een soort ziekte verklaren die ook van toepassing zou zijn op de P.v.d.A. De heer HOFSTé: Hebben we het nu over de lan delijke politiek? Bovendien is het de vraag of aan u ter beoordeling staat welke lijnen in onze par tij worden gevolgd. De heer DE WERD: Ik constateer alleen maar dat een tendens die in het C.D.A. leeft nu

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1983 | | pagina 2200