17 FEBRUARI 1983
239
moeizaam overleg voorafgegaan. In dat overleg heb
ben wij naar ik meen nooit enige twijfel laten be
staan over het feit dat principiële wijzigingen
van de huidige Verordening op de fractievergoedin
gen door ons zouden worden afgewezen. We hebben
dan ook met enig genoegen vastgesteld dat het
voorstel, in combinatie met het zojuist behandel
de voorstel over de presentiegelden, in belangrij
ke mate aan onze wensen tegemoet komt. Zo is afge
zien van het oorspronkelijk voornemen om aan de
fracties uit het fractievergoedingenfonds een te
gemoetkoming te geven ter bekostiging van de proef
met de niet-raadsleden in de commissie van advies
en bijstand. Het was de bedoeling dat de kleinere
fracties een groter bedrag zouden krijgen dan de
grotere omdat de kleinere meer van de bewuste mo
gelijkheid gebruik zouden maken dan de grotere.
Wij hebben dit gezien als een onaanvaardbare in
menging in de eigen werkwijze van de fracties.
Evenmin is gevolg gegeven aan de van bepaalde zij
de geuite wens om bij de verdeling van het fonds
de wethouders buiten beschouwing te laten.
De tevredenheid over deze aspecten doet ons
niet de ogen sluiten voor het feit dat een andere
steen des aanstoots niet is weggenomen. Wêl is
toch vastgehouden aan de gedachte dat iedere frac
tie zogenaamde basiskosten zou hebben op grond
waarvan een bodem in het fonds zou dienen te lig
gen die elke fractie een gelijk bedrag oplevert,
ongeacht de fractiegrootte. De introductie van het
bodembedrag staat naar ons gevoel op gespannen
voet met het principe dat de fractievergoeding
naar rato van de fractiesterkte moet worden uitge
keerd. In onze visie is de verkiezingsuitslag de
enige objectieve norm die als verdeelsleutel kan
worden gehanteerd. Elke constructie die beoogt de
beschikbare middelen anders dan naar evenredigheid
van het zeteltal over de fracties te verdelen is
in democratisch opzicht minder correct dan de hui
dige regeling.