17 FEBRUARI 1983 245 bedreigd. Daaraan hebben we verleden jaar bij de debatten van mei uitgebreid uiting gegeven. Het gevoelen werd toen door alle fracties gedeeld. Ik meen uitgebreid te zijn ingegaan op enige verwijten die aan ons adres zijn gemaakt. Hoewel ik niet verwacht mijn tegenstanders te hebben overtuigd doe ik een dringend beroep op de raad om het amendement te aanvaarden. De VOORZITTER: Dames en heren. Ik meen er verstandig aan te doen kort te reageren op hetgeen u in eerste termijn hebt gezegd. Mijn reactie kan kort zijn, omdat hier een aangelegenheid aan de orde is waarbij het functioneren van de raad, de xaadsleden en de fracties in het geding komt en waarbij het ook om de belangen van de raadsleden zelf gaat. Over die aangelegenheid heeft de raad zelf te beslissen. Ik waag het toch te zeggen dat we vanaf mei 1982 met deze zaak bezig zijn geweest en dat we voorstel op voorstel hebben gemaakt. Aanvankelijk was er sprake van een bedrag van 8.500,maar ik zal u verder met de voorge schiedenis niet vermoeien. Doordat de fractievoor zitters het begrijpelijkerwijs op prijs stelden geregeld terug te keren naar hun fracties om het oordeel van de fractieleden over deze precaire en gevoelige zaak te vernemen, is van de aanvankelijk in mei gemaakte afspraak, inhoudende dat ik met de fractievoorzitters zou overleggen om tot een voor stel te komen, uiteindelijk niet alles terecht ge komen. Dit is ook een verklaring voor het afwij kende karakter van dit voorstel. De indiening heeft niet plaatsgevonden met instemming van het volledige college van burgemeester en wethouders en er is een passage in opgenomen die erop neer komt dat de wethouders zich hun oordeel hebben voorbehouden, juist als gevolg van het feit dat men nog overleg wilde plegen in de fracties, omdat ook daar naar ik heb begrepen op gezette tijden onduidelijkheid bestond. Vervolgens iets over de consequenties van het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1983 | | pagina 245