24 FEBRUARI 1983
260
Staten-Generaal en ondernemingsraad en di
rectie van de Machinefabriek Breda.
Onderdeel 3 van de motie is uiteraard uitge
voerd. Met betrekking tot de beide overige punten
meen ik het volgende te moeten zeggen. Naar ons
meermalen is gebleken is de regering, in casu de
minister van economische zaken, op dit moment niet
bereid voor de Machinefabriek in haar huidige om
vang en structuur een boedelkrediet beschikbaar te
stellen. In diverse contacten met Kamerleden, de
bewindvoerder en vele andere betrokkenen wordt de
argumentatie die daaraan ten grondslag ligt door
ons bestreden, omdat wij van mening zijn en blij
ven dat de conclusie "geen boedelkrediet" een wan
kele basis heeft, op een te beperkt onderzoek
stoelt en van een tamelijk gebrekkige argumentatie
uitgaat. Wij blijven die conclusie dus bestrijden,
maar vooralsnog zijn we van mening dat we het daar
eventueel op dit moment even bij moeten laten. Van
groter belang nog acht ik punt 2de raad heeft
het college verzocht al het mogelijke te doen om
de Machinefabriek Breda een redelijke kans tot
overleving te geven. In concreto komt het erop
neer dat het gemeentebestuur samen met een groot
aantal andere betrokkenen naar een oplossing aan
het zoeken is.
Als "andere betrokkenen" kunnen worden ge
noemd: de directie, die de eerste verantwoorde
lijkheid heeft, de ondernemingsraad, alle geledin
gen van het bedrijf, de bewindvoerder, de Brabant
se Ontwikkelingsmaatschappij en het provinciaal
bestuur. Samen met die betrokkenen zoeken wij een
oplossing, langs de weg die is aangegeven in een
overlevingsplan dat onder verantwoordelijkheid van
de directie van de Machinefabriek Breda tot stand
is gebracht. Het overlevingsplan is het gemeente
bestuur vertrouwelijk toegezonden, terecht, omdat
het gegevens bevat die voor de continuïteit van
het bedrijf van levensbelang zijn en waarvan het
niet gewenst is dat zij in handen van anderen ko
men. Het lijkt mij niet verstandig en ik heb