554
16 MAART 1983
vroeger niet meer kent, van buitenaf niet op een
aantal terreinen als ondoorzichtig kan worden er
varen. Wat contacten van het college van burge
meester en wethouders met de burgers betreft: ik
denk dat ook tot de werkwijze van de fracties het
onderhouden van contacten met de burgers behoort
en dat die contacten ongelooflijk veelvuldig zijn
en ik kan zeggen dat het college van burgemeester
en wethouders en de afzonderlijke leden daarvan
onvoorstelbaar veel contacten met de burgers heb
ben. Ik durf niet te schatten wat deze contacten
qua tijdsbeslag voor de wethouders en ook eniger
mate voor mij betekenen, maar in ieder geval zijn
er ongelooflijk veel contacten.
In dit verband kan worden gedacht aan een
doorlichting van de efficiëntie van onze methoden
en aan een nadere beschouwing van regels en voor
schriften, die in groten getale aanwezig zijn,
die vaak niet meer kunnen worden weggedacht en die
door wetgeving steeds in aantal toenemen. Aan die
op zich wenselijke doorlichting en nadere beschou
wing zijn gigantische werkzaamheden verbonden
waarvan wellicht van te voren niet al te veel suc
ces moet worden verwacht. Het kan de moeite waard
zijn ook dit element in onze beschouwingen te be
trekken.
De heer Dreef heeft herhaaldelijk gesproken
over de verhouding tussen de rijksoverheid en de
lokale overheid. Hij heeft de afzonderlijke leden
van het college gevraagd hun opvatting op dat punt
kenbaar te maken, elk op zijn specifieke werkter
rein. Ik mag aannemen dat in de loop van deze
avond nog op deze uitnodiging zal worden ingegaan,
maar het lijkt mij toch goed erop te wijzen dat
een collegelid in het algemeen namens het college
van burgemeester en wethouders het woord voert,
zoals vanavond ook nog zal blijken, ik meen dat
een collegelid als deelnemer aan dit collegiaal
bestuur de plicht heeft zich zo op te stellen,
hetgeen overigens niet wegneemt dat de heer Dreef
wellicht nog iets meer zal horen over de